Joris Iven

DE PLICHT VAN PAKOWSKI

 

 

1

 

 

 

(Het landgoed van graaf Blumkohl, bij Lublin (Polen). Het jaar 1930. De woonkamer. Het interieur getuigt van een vroegere rijkdom en een praalzuchtige smaak.

Aan tafel zitten de gravin von Töpfern met haar gasten: een aan lager wal geraakte markiezin en een superieure baron d'Apfelbaum.

Het gezelschap wacht op de laatste gast, een jonge dichter uit het niet adelijke, burgerlijke milieu.

De gravin zit hautain op haar troonachtige stoel; er wordt op gedempte toon gekeuveld.

In de hoek staat een klein salon.

 

 

 

DE MEESTERKOK

(Komt op)  Zal ik de soep laten opdienen, mevrouw de gravin?

 

 

GRAVIN VON TOPFERN

(Ingehouden, maar kwaad)  Wie heeft u iets gevraagd, Philip? Ik wil niet meer dat u onze conversatie op dergelijke onbeschaamde wijze stoort! Wat wij te vertellen hebben is zo vol van betekenis en symboliek dat het uw verstand ver te boven gaat, Philip.

U zal pas opdienen als de dichter is gearriveerd! Ik zal u teken doen!

(Zich tot de gasten wendend)  Er is niets dat ik meer verafschuw dan de onbeschoftheid van personeel. Ik neem het niet van hen...

 

 

BARON D'APFELBAUM

U hebt volkomen gelijk, mevrouw de gravin, volkomen gelijk.

 

 

DE MARKIEZIN

Als ik u vragen mag, mevrouw de gravin, waarom hebt u deze middagtafel naar de vrijdag verplaatst? Welke diepzinnige redenen hebben u daartoe aangezet?

 

 

GRAVIN VON TOPFERN

Waarom vrijdag? Wel om zelfs maar de geringste gedachte te vermijden aan dat vlees! (Er gaat een huivering door haar heen)    

Dat eeuwige vlees en dat eeuwige bloed! Er is al te veel van die vleeseterij! Te veel van die vleesluchten!

(De gasten kijken verbaasd, maar geïnteresseerd)

(Gaat verder)  U kent geen geluk meer buiten een bloedende biefstuk. U ontvlucht vastenspijzen. U wilt altijd maar afschuwelijke stukken vlees verslinden. O, ik huiver bij de gedachte aan dood vlees. Alleen al de gedachte...

 

DE MEESTERKOK

Als ik aan dood vlees denk, mevrouw, dan denk ik in de eerste plaats aan meneer...

 

 

GRAVIN VON TOPFERN

(Geschrokken) Philip! Zwijg! U stoort onze conversatie... Ik verzoek u onmiddellijk de kamer te verlaten! (De kok verwijdert zich) Mijn god...

(Herstelt zich, gaat aarzelend verder)  Kijk, ik werp u een handschoen toe. Ik wil u ervan overtuigen dat vasten geen pijnlijk dieet is, maar een feestmaal voor de geest!

 

 

DE MARKIEZIN

(Duidelijk ontgoocheld) Maar dan zullen wij geen vlees meer geserveerd krijgen?! Dan worden uw middagtafels vastentafels!

 

 

GRAVIN VON TOPFERN

Wat een doorzicht! Wat een opmerkingsgave!

 

 

BARON D'APFELBAUM

En wat een formulering, markiezin. Middagtafels worden vastentafels. Dit is een haast poëtische uitspraak van de markiezin!

 

 

GRAVIN VON TOPFERN

(Doet verheven) Hoe gelukkig zou ik mezelf niet prijzen, als aan deze tafel, ver van moord en lijken, ver van miljarden geslachte runderen, de platonische symposions opnieuw konden opleven. Er is voor ons een opdracht weggelegd in deze wereld van hebzucht, moord en vleeseterij. Wij moeten de geest van de Filosofie en de Poëzie de kans geven zich te verheffen tussen het kristal en de bloemen. De betoverde woorden zullen zich aan deze tafel vanzelf aaneenrijgen tot een vers. Inderdaad, mijnheer de baron, de markiezin sprak daarnet welhaast poëtische regels...

(Er wordt aangeklopt. De gravin staat op, schrijdt naar de deur en doet open.)

 

 

GRAVIN VON TOPFERN

(Slaat de armen ten hemel)  De dichter is gearriveerd!  (Omhelst hem. Neemt hem bij de hand en leidt hem naar de tafel.)

 

 

DE DICHTER

(Verlegen) Ik ben toch niet te laat, mevrouw.

 

 

BARON D'APFELBAUM

Dichters komen nooit te laat!

 

 

GRAVIN VON TOPFERN

(Tot het gezelschap)  Mag ik u voorstellen: de jonge veelbelovende dichter, Stefan Czarniecki.

(De gasten applaudisseren. De markiezin is duidelijk sterk aangetrokken tot de jonge dichter.)

 

GRAVIN VON TOPFERN

(Stelt de gasten aan de dichter voor)

De markiezin. (De markiezin staat op en laat zich teder door de dichter in de hals kussen)

Baron d'Apfelbaum. (De baron blijft zitten en drukt de dichter achteloos de hand)

 

 

BARON D'APFELBAUM

(Stelt zichzelf voor)  Zoals u waarschijnlijk niet onbekend is, ben ikzelf ook een poëet. En een filosoof! (Lacht uitbundig)

 

 

DE MARKIEZIN

O! Laat de jongen toch iets over zichzelf vertellen. Ik zinder van nieuwsgierigheid.

 

 

DE DICHTER

(Aarzelend) Ach, wat zal ik over mezelf vertellen...

 

 

DE MARKIEZIN

Wist u als kind al dat u tot het dichterschap was voorbestemd?

 

 

DE DICHTER

(Begint voor de tafel af en aan te lopen, de armen op de rug. De gravin kijkt rechtstaand toe.)  Ja. Van heel jong heb ik me gevoeld als een denkend riet.

 

 

DE MARKIEZIN

(Vol bewondering) Een denkend riet!

 

 

DE DICHTER

Ik onderscheidde me al van mijn eerste medeleerlingen door een voorkeur voor meer verheven zaken. Echt, ik mediteerde vaak over schone en nobele onderwerpen.

(Houdt stil en kijkt de markiezin aan)  Ik heb altijd een grote verlegenheid betoond tegenover vrouwen.

(Kijkt dan de gravin strak aan)  En die verlegenheid geldt des te meer voor adelijke vrouwen.

(Hervat zich)  Maar de betere kringen hebben mij altijd aangetrokken en gefascineerd! Ik ben dan ook zeer vereerd hier uitgenodigd te zijn door de gravin.  (De gravin gaat zitten)  Ik waardeer heel erg haar strijd tegen het hedendaagse barbarendom. De barbarij van de wellust van het bloot en van het vlees! De barbarij van de gulzigheid waarmee de mens zich stort op het dode vlees van beesten!

Op kunstzinnige vastenmaaltijden als deze moeten de Kunst en de Poëzie ten strijde trekken tegen deze onmenselijke barbarij!

(De gravin applaudisseert, de markiezin zit te apegapen)

 

 

DE MARKIEZIN

Wat een welsprekendheid! En nog zo jong.

 

GRAVIN VON TOPFERN

Gaat u toch zitten, meneer Czarniecki. Neemt u plaats.

(Roept dan) Philip! De soep!

 

 

 

 

· Naar introductiepagina

· Bloemlezing eigen  poëzie

· Vertalingen eigen  poëzie

· Vertalingen

· Essays

· Toneel