Joris Iven

8

 

In het nu dat onze toekomst geworden is, veroveren we het poëtische op het alledaagse. In de heterogeniteit en de verscheidenheid van het poëtische onderkennen we drie uitzonderlijke vormen: het erotische moment, de schrijfact, de doodservaring.

 

Het erotische moment is onvoorspelbaar, toevallig, onschuldig en bevrijdend. Het is slechts op zichzelf gericht. Het kent geen finaliteit; vandaar zijn grote zuiverheid. In het erotische moment komt de fragmentaire ruimtebeleving tot eenheid, de voortschrijdende tijd tot stilstand in de eeuwigheid van één ogenblik.

 

Schrijven is strelen, maar de schrijfact overstijgt het erotische moment doordat zij wel een finaliteit heeft. Zij wil de ervaring laten voortduren: zij wil de paradox tussen verlangen naar bestendiging en besef van vergankelijkheid opheffen. Van die ambitie wil zij iets achterlaten in de tijd, iets toevoegen aan de ruimte. Iets: het gedicht. Als ervaring echter is de schrijfact per definitie meer onvolkomen dan het erotische moment, omdat zij er nooit in slaagt haar finaliteit perfect te realiseren. De poëzie slaagt er nooit in de poëtische ervaring in haar zuiverste vorm weer te geven.

 

Elke poëtische ervaring is uniek – die uniciteit behoort immers tot haar wezenstrekken – maar de doodservaring onderscheidt zich van elke andere doordat zij volstrekt uniek is, volkomen onherhaalbaar. Zij onderscheidt zich van de andere ervaringen doordat zij zich geheel onttrekt aan zowel het lineaire tijdsverloop als aan de versplintering van de ruimtebeleving. Zij heft de paradox op tussen het vluchtige en het blijvende, tussen de rede en het verlangen. Anders dan bij elke andere ervaring duurt het poëtische moment van de doodservaring langer dan ‘de eeuwigheid van één ogenblik’: zij duurt eeuwig. Zij is tijdloos en grenzeloos. De dood is de meest perfecte uitdrukking van de poëtische ervaring: de dood is het volmaakte gedicht.

 

 

9

 

Het beeld van een toekomst is de afgelopen eeuwen gebaseerd geweest op een archetypisch beeld van het tijdsverloop – als een lineair voortschrijdend proces. De techniek heeft niet alleen het toekomstbeeld opgeheven, maar tegelijk het tijdsbeeld. De toekomst van de techniek is die zij zelf schept, afhankelijk van haar functioneren en haar doeltreffendheid op dit ogenblik – maar alleszins schept zij een toekomst zonder dat zijzelf, noch de mens een beeld van haar heeft. Het tijdsbeeld van de techniek is daardoor niet langer dat van de progressie, maar dat van de verandering en de versnelling. Veranderingen waarvan de oogmerken onbekend zijn en de gevolgen raadselachtig en bedreigend, leiden tot breuken en discontinuïteit in de tijdsbeleving.

 

De tijdsbeleving is ontordend, versplinterd, gefragmentariseerd.

 

Het lineaire tijdsbeeld veronderstelde een voortgang in de geschiedenis en een evolutie in de traditie – ook in de literaire traditie. De ene generatie bouwde, in tegenspraak of in navolging, voort op de verworvenheden en de beperkingen van de vorige generatie.

 

De huidige dichter ontkent een ordening in de traditie op basis van het vooruitgangsidee. Er loopt geen progressielijn van Dante naar Shakespeare, evenmin als van Cervantes naar Kafka. Elk oeuvre, elk gedicht, elke versregel is uniek en gelijkwaardig – omdat zij niet meer beoordeeld kunnen worden in het kader van een wereldbeeld, noch in dat van een literaire traditie.

 

In een heden dat het product is van de mislukking van het verleden kan aan de traditie geen enkel gezag meer worden toegekend. In het discontinue tijdsbesef heeft de traditie haar functie van bouwsteen verloren, net zoals de tijd zijn toekomst heeft verloren. De bouwsteen is verbrijzeld.

 

De enige functie die nog aan de traditie kan worden toegekend is die van inspiratiebron, maar als inspiratiebron zijn er geen betere of slechtere tradities, noch werken van hogere of lagere orde. De brokstukken van de bouwsteen zijn evenwaardig.

 

Wij zijn de erfgenamen van een lange opeenvolging van tradities, die haar failliet heeft bewezen toen wij op het punt stonden haar te erven.

 

 

10

 

De beelden van de tijd en van de toekomst zijn de afgelopen eeuwen verbonden geweest met een wereldbeeld, in die zin dat de mens een afgelijnd en welomschreven beeld had van de wereld. Dat beeld werd in de loop van de geschiedenis herhaaldelijk aangepast en ingebed in een globale visie van godsdienstige of filosofische aard.

 

Door de naoorlogse ontwikkeling van de techniek, vooral op het vlak van de communicatiemedia en de transportmiddelen, is het wereldbeeld net als het tijdsbeeld ontordend, versplinterd, gefragmentariseerd. Het beeld van een ruimtelijke eenheid is vervangen door een beeld van verscheidenheid in gelijkwaardigheid.

 

Ruimtelijke verscheidenheid impliceert het naast en door elkaar bestaan van duizenden culturen en tradities – zo groot in aantal dat ze in hun totaliteit niet meer bevattelijk zijn. Slechts het fragment is nog kenbaar.

 

De teloorgang van de Westerse godsdiensten en wereldbeschouwingen heeft het einde van hun vermeende suprematie over andere culturen ingeluid. Op het moment dat het wereldbeeld afbrokkelt in zo veel beelden als er werelden zijn, moeten we de gelijkwaardigheid van werelden en wereldbeelden erkennen.

 

Gelijkwaardigheid van wereldbeelden, culturen, literaire tradities: de Duitse romantiek heeft geen werken van hoger of lager niveau voortgebracht dan de Japanse poëzie ten tijde van de Meiji-restauratie; Shakespeare is niet ethisch hoogstaander, noch esthetisch verfijnder dan Magolwane. Of gaf Edgar Allen Poe misschien van een scherpere intelligentie of een betere verwoording blijk dan Jorge Luis Borges, of omgekeerd?

 

Zoals de huidige dichter, bevrijd van zijn toekomst, in de openheid van het heden is geworpen, zo is hij, bevrijd van de dwingendheden van zijn wereldbeeld, in een ruimte vol mogelijkheden terecht

 

gekomen. In zijn relatie tot de traditie is de dwang vervangen door het spel, het ontzag door de anarchie. In de verscheidenheid en de gelijkwaardigheid van culturen en tradities wordt een blanco ruimte gecreëerd voor de ontmoeting: het gedicht.

 

 

11

 

In 1988 verscheen de omvangrijke bundel Pornschlegel en andere gedichten van Dirk van Bastelaere. In het titelgedicht herschrijft hij de Awater van Martinus Nijhoff door omkering: een meesterwerk uit onze literaire traditie wordt samen met de erin verwoorde wereldbeschouwing tegengesproken door een combinatie van imitatie en negatie.

 

Zoals de dichter in zijn houding tegenover de werkelijkheid zowel verveling als openbaring, zowel het dagelijkse als het poëtische onderkent, zo stoot hij in zijn houding tegenover de traditie op zowel verworvenheden als beperkingen, op zowel stijlmiddelen als getuigenissen van perfectie.

 

De dichter schrijft zijn eigen wetten voor. Haast elke van de acht afdelingen van de bundel Pornschlegel en andere gedichten is in een andere stijl – vanuit een andere literaire traditie – geschreven. De cyclus Zonder Trakl is met veel stilistische reminiscenties aan Trakl tot stand gekomen: via talige aanwezigheid wordt lijfelijke afwezigheid opgeroepen.

 

De Trakl-cyclus wordt voorafgegaan door een citaat van de Franse dichter-mathematicus Jacques Roubaud, het anti-Awatergedicht door een tekstflard van de popzanger Roy Orbison. De vermenging van tradities in verscheidenheid en gelijkwaardigheid.

 

Aan de tradities onttrekt de dichter beelden om vorm te geven aan zijn eigen wereldbeeld. Sinds het uiteenvallen – of sterker: het wegvallen – van één overheersend wereldbeeld kan de dichter geen andere opdracht op zich nemen dan het scheppen van een eigen wereldbeeld.

 

De dichter schrijft zijn eigen wereld voor. Elke dichter zijn beeld. In de stukgevallen spiegel zoekt hij de scherf waarin hij zichzelf herkent. In zijn schepping van een wereldbeeld tracht hij een beeld van zichzelf – en daarmee van de ander – te vinden.

 

Dirk van Bastelaere neemt deze uitdaging haast letterlijk op in de cyclus Een bolronde spiegel, waarin hij in zelfportretten van de vijftiende-eeuwse van Eyck tot de twintigste-eeuwse fotografe Liliane Vertessen naar een beeld van zichzelf zoekt. De tijd heeft zijn ordenende functie in de traditie verloren.

 

De poëzie zoekt haar beelden daar waar ze aan de tijd onttrokken zijn: in het domein van de perfectie (van de kunst).

 

“Het belangrijkste thema was de versplintering van het ik en van het levensgevoel.”

 

Pornschlegel en andere gedichten opent met een motto van Gottfried Benn dat eindigt met de regels: “es gibt nur zwei Dinge: die Leere/und das gezeichnete Ich”.

 

De fragmentarisatie van de tijd, de leegte van de toekomst. De versplintering van het wereldbeeld, een ruimte vol mogelijkheden.

 

Het gedicht: de stilstand in het nu, de volheid van de ervaring, de eenheid van het eigen beeld, de exploratie in het hier.

 

De beweging in het gedicht is een trilling.

 

 

12

 

De geschiedenis van de poëzie is die van haar tegenspraak met de geschiedenis.

 

Tegenover zowel het voortschrijdende als discontinue tijdsbeeld stelt zij de stilstand van het ogenblik. Tegenover de versplintering van het wereldbeeld stelt zij de eenheid van een ruimte.

 

Tegenover het onvolmaakte stelt zij het perfecte, tegenover de werkelijkheid de kunst, tegenover het leven de dood.

 

De poëzie grijpt in op de onvolmaakte, werkelijke, levende wereld en transformeert hem tot een nieuwe: de wereld van de poëzie.

 

 

13

 

De mens wil één zijn met zijn scheppingen, zich met zichzelf en met zijn medemensen verenigen: de wereld zijn zonder op te houden zichzelf te zijn. Onze poëzie is het bewustzijn van de scheiding en een poging om te verenigen wat gescheiden was. In het gedicht komen het zijn en het verlangen om te zijn een ogenblik tot een vergelijk, zoals de vrucht en de lippen. Poëzie, kortstondige verzoening: gisteren, nu, morgen; hier en ginds; jij, ik, hij, wij. Alles is aanwezig: alles zal aanwezigheid zijn.

 

(Octavio Paz, Los signos en rotación, 1965)

 

 

Uit : De Europese Lente, jg. 9, nr. 3-4, okt.-dec. 1990

 

 

 

· Naar introductiepagina

· Bloemlezing eigen  poëzie

· Vertalingen eigen  poëzie

· Vertalingen

· Essays

· Toneel

De dood is het volmaakte gedicht’, vervolg